Wat bepaalt de onveiligheid van oudere verkeersdeelnemers?

Antwoord

De verkeersveiligheid van oudere verkeersdeelnemers wordt in belangrijke mate bepaald door twee factoren: functiestoornissen en lichamelijke kwetsbaarheid. Beide factoren leiden ertoe dat het overlijdenrisico als gevolg van een verkeersongeval bij oudere verkeersdeelnemers relatief hoog ligt. Voor de ouderen van 75 jaar en ouder is de kans op overlijden per afgelegde kilometer elf keer zo hoog als gemiddeld (alle leeftijden). Bij jongere ouderen van 60 t/m 74 jaar ligt dit risico beduidend minder hoog (zie Tabel 1). Het overlijdensrisico voor fietsers is ook voor de jongere ouderen al fors hoger dan gemiddeld. Dit heeft vooral met hun grotere fysieke kwetsbaarheid te maken, in combinatie met het gebrek aan bescherming door een voertuig (zie ook de gearchiveerde SWOV-factsheet Oudere fietsers).

Volgens sommige onderzoekers is bij oudere automobilisten hun gemiddeld lage jaarkilometrage mede verantwoordelijk voor hun verhoogde ongevalsrisico. In het algemeen is het immers zo dat automobilisten die veel rijden, een lager ongevalsrisico hebben dan automobilisten die weinig rijden. Zij stellen daarom dat als risicogroepen niet alleen worden bepaald op basis van de leeftijd maar ook op basis van de jaarkilometrage, het ongevalsrisico van ouderen met een laag jaarkilometrage niet hoger is dan dat van jongere groepen automobilisten die even weinig rijden. Daarnaast is het niet uit te sluiten dat het ongevalsrisico van oudere automobilisten wordt overschat doordat zij een groter deel van hun kilometers afleggen op minder veilige wegen. Veel ouderen mijden namelijk snelwegen en rijden daardoor met name op het onderliggende wegennet, waar de kans op ongevallen groter is (Davidse, 2007; DaCoTA, 2012).

Tabel 1. Overlijdensrisico naar leeftijdsgroep en vervoerswijze: werkelijk aantal verkeersdoden per miljard afgelegde reizigerskilometers, 2011-2014 (Bronnen: CBS en ministerie van Infrastructuur en Milieu).

Functiestoornissen

Met het ouder worden treden functiestoornissen en aandoeningen op zoals vermindering van het gezichts-, gehoor- en reactievermogen, problemen bij de verdeling van de aandacht, en dementie. Daarvan kan vooral de achteruitgang van de motorische functies het ongevalsrisico vergroten. In grote lijnen bestaat deze motorische achteruitgang uit een vertraging van de beweging, een afname van de spiersterkte, een vermindering van de fijne coördinatie en een bijzonder sterke afname van het vermogen om zich aan te passen aan plotselinge veranderingen in de houding. Het laatste aspect is vooral van groot belang voor fietsers en voetgangers, maar ook voor gebruikers van het openbaar vervoer (lopen en staan in bewegende bussen en treinen).

Er zijn weinig aanwijzingen dat de achteruitgang van visuele, auditieve en cognitieve functies zoals die plaatsvindt bij normale veroudering ook verkeersveiligheidsconsequenties heeft. Pas bij ernstige sensorische, perceptuele en cognitieve stoornissen worden verbanden tussen functiestoornissen en ongevalsbetrokkenheid zichtbaar (Brouwer & Davidse, 2002; Davidse, 2007).

Lichamelijke kwetsbaarheid

Ouderen zijn fysiek kwetsbaarder dan jongere volwassenen: bij een gelijke botsimpact zullen zij ernstiger letsel oplopen. Ter illustratie: bij dezelfde geweldsinwerking heeft een 75-jarige inzittende van een motorvoertuig een ongeveer drie keer zo groot overlijdensrisico als een 18-jarige. De lichamelijke kwetsbaarheid heeft de ernstigste consequenties wanneer de verkeersdeelnemer onbeschermd is, zoals bij lopen en fietsen. Bij de automobilisten speelt de lichamelijke kwetsbaarheid een minder grote rol, maar ook hier beïnvloedt zij de ernst van letsels. Beveiligingsmiddelen zoals helmen voor fietsers en brom- of snorfietsers, en autogordels en (zij)airbags voor automobilisten kunnen de letselernst beperken.

Onderdeel van factsheet

Ouderen in het verkeer

Ouderen hebben een verhoogd overlijdensrisico in het verkeer.

Deze factsheet gebruiken?