Gebruik van mobiele apparatuur door fietsende jongeren

Bouwstenen voor effectieve maatregelen
Author(s)
Hoekstra, A.T.G.; Twisk, D.A.M.; Stelling, A.; Houtenbos, M.
Year
Jongeren maken tijdens het fietsen veel gebruik van apparatuur zoals muziekspelers of mobiele telefoons. Ook geven jongeren in vergelijking met ouderen vaker aan dat zij betrokken zijn geweest bij ongevallen waarbij apparatuurgebruik een rol heeft gespeeld. In dit rapport is gezocht naar maatregelen en interventies die het meest geschikt zijn om het gebruik van mobiele apparatuur door fietsende jongeren in de leeftijd van 10 tot en met 17 jaar te beïnvloeden ten gunste van de verkeersveiligheid. Dit is gedaan aan de hand van literatuuronderzoek. Let wel: op deze manier wordt dus op voorhand getoetst welke interventies de grootste kans van slagen hebben en welke waarschijnlijk niet zullen werken. Er is kennis vergaard over het probleemgedrag (apparatuurgebruik op de fiets en risico’s daarvan) en vastgesteld welk gedrag gewenst is (doelgedrag). Ook zijn zo veel mogelijk relevante kenmerken van de doelgroep (jonge adolescenten, 10-17 jaar) in beeld gebracht waarmee bij een effectieve interventie rekening moet worden gehouden. Op basis van deze kennis is vervolgens een reeks beïnvloedingsstrategieën beoordeeld op de kans om het doelgedrag en de doelgroep in kwestie te beïnvloeden. Er worden aanbevelingen gedaan over de meeste kansrijke maatregelen. Probleemgedrag Het gros van de jonge adolescenten beschikt over een mobiele telefoon, smartphone of muziekspeler. In vergelijking met oudere leeftijdsgroepen, maken jongeren tijdens het fietsen ook veel gebruik van deze apparatuur. Daarnaast gebruiken jongeren hun mobiele apparatuur ook anders. In vergelijking met ouderen: - luisteren jongeren meer naar muziek tijdens het fietsen, terwijl juist auditieve informatie voor fietsers heel belangrijk is; - voeren jongeren tijdens het fietsen meer belastende taken uit met hun apparatuur, zoals de apparatuur bedienen en berichten lezen en sturen; - gebruiken jongeren hun apparatuur minder selectief en houden ze weinig rekening met de drukte op de weg of de weersomstandigheden; - worden jongeren door het bedienen van de apparatuur meer afgeleid en reageren ze minder goed op de gevaren op de weg; - neemt bij jongeren het ongevalsrisico meer toe door apparatuurgebruik tijdens het fietsen. Het blijkt namelijk dat fietsers in de leeftijdsgroepen 12-17 jaar en 18-34 jaar een1,4 keer zo hoog risico op een ongeval hebben wanneer ze elke rit apparatuur gebruiken dan wanneer ze nooit apparatuur gebruiken. Voor fietsers ouder dan 35 jaar blijkt de samenhang tussen gebruik van apparatuur en fietsongevallen niet significant. Deze resultaten zijn afkomstig uit vragenlijststudies, dus gebaseerd op zelfrapportage. Doelgroep: kenmerken en implicaties Een belangrijk kenmerk van de doelgroep is dat jonge adolescenten — en dan met name jongens — niet alleen een hoger risico hebben in het verkeer, maar ook op overlijden door een andere 'niet-natuurlijke' doodsoorzaak. Er is bij onze doelgroep dus sprake van een algemener probleem waarop interventies zich kunnen richten. Interventies gericht op apparatuurgebruik op de fiets kunnen daarvan deel uitmaken. De keerzijde van een dergelijke integrale benadering is dat hierbij de kans bestaat dat belangrijke inzichten en middelen die inspelen op het specifieke probleem- en doelgedrag (apparatuurgebruik binnen het verkeer) niet aan bod komen. Jongeren moeten ermee leren omgaan dat risico’s soms onontkoombaar zijn. Ze moeten in relatief veilige omstandigheden hun ‘grenzen kunnen verleggen’ om zich te kunnen ontwikkelen. Dat kan bijvoorbeeld onder (terughoudende) begeleiding van ouders of in een overzichtelijke woon- en schoolomgeving. Verder laten jongeren zich sterk door leeftijdsgenoten beïnvloeden. ‘Oudere leeftijdsgenoten’ kunnen daarom een voorbeeldrol vervullen. Ook ouders kunnen hun kinderen op jongere leeftijd trachten te wapenen tegen eventuele negatieve invloed van leeftijdsgenootjes door het goede voorbeeld te geven. Een ander kenmerk van adolescenten is dat ze beperkt zijn in hun ‘hogereordevaardigheden’ zoals gevaarherkenning en hoe te handelen in risicovolle situaties. Deze kunnen getraind worden door bijvoorbeeld met jongeren te oefenen wat ze het beste kunnen doen als ze op de fiets gebeld worden of een bericht ontvangen. Echter, impulscontrole is daarbij belangrijk en het hersengebied dat bij impulscontrole een grote rol speelt is bij jongeren nog volop in ontwikkeling. Bovendien is hun gedrag vanwege hun impulsiviteit en gebrek aan ervaring en routine minder geautomatiseerd en intuïtief. Bewustwording en impulscontrole mogen in een interventie daarom wel worden meegenomen als aandachtspunt, maar op dit gebied mag niet te veel van de doelgroep worden verwacht. Aanvullende maatregelen zijn nodig. Aanbevelingen voor maatregelen Maatregelen kunnen zijn gericht op de ontmoediging van apparatuurgebruik (onthouding) tijdens het fietsen, of op het bevorderen van veilig gebruik. Het bevorderen van veilig gebruik verdient de voorkeur, onder andere omdat het verhoogde risico door apparatuurgebruik onder fietsende jongeren ook gepaard lijkt te gaan met een andere manier van apparatuurgebruik tijdens het fietsen. Jongeren verrichten relatief vaker dan andere leeftijdsgroepen tijdens het fietsen handelingen die tijdens het fietsen bijzonder risicovol zijn, zoals berichten sturen en lezen. De verwachting is dat campagnes die uitsluitend gericht zijn op het ontmoedigen van apparatuurgebruik, minder succesvol zullen zijn. Een campagneboodschap kan bijvoorbeeld vertellen dat apparatuurgebruik beter helemaal kan worden vermeden, maar als men ervoor kiest om dat wel te doen, hoe men dan de apparatuur veilig kan gebruiken. Deze aanpak is analoog aan de huidige campagnes gericht op het rijden onder invloed van alcohol (als je tóch drinkt, doe verstandig en zoek een ‘Bob’). In dit rapport zijn twaalf mogelijke strategieën besproken voor maatregelen en interventies om fietsende jongeren (10-17 jaar) hun apparatuur veilig te laten gebruiken. Als gewenst gedrag (doelgedrag) is gekozen voor ‘veilig luisteren’ naar muziek en ‘selectief bedienen’ van de apparatuur op de fiets. Het betrof zowel strategieën gericht op aanpassingen van het verkeerssysteem en de apparatuur, als psychologische strategieën die zich direct richten op het gedrag van adolescente fietsers. Met de vergaarde kennis over het probleemgedrag en de doelgroep, is per maatregel stilgestaan bij de vraag of deze geschikt is voor de beoogde doelgedragingen. Het blijkt dat strategieën die gebruikmaken van ‘bewustwording’, ‘angst’ en ‘priming’ waarschijnlijk niet geschikt zijn voor het doelgedrag dan wel de doelgroep in kwestie. Vier strategieën scoren daarentegen juist heel goed: ‘het goede voorbeeld’, ‘leren van fouten’, ‘humor’ en ‘belonen’ hebben voor beide doelgedragingen de grootste kans van slagen. Elk van deze strategieën is geschikt om als basis te dienen voor een campagne; ze kunnen eventueel ook gecombineerd worden. Welke keuze uiteindelijk gemaakt wordt hangt af van de middelen waarover een campagnemaker beschikt en de schaal waarop men de campagne wil inzetten. Wat betreft de manier om de doelgroep te bereiken, is het belangrijk om te bedenken dat campagnes via de massamedia weliswaar een groot bereik hebben, maar een weinig duurzaam individueel effect. Daarom dienen massamediale campagnes gecombineerd te worden met campagnes die op lokaal of persoonlijk niveau worden aangeboden, bijvoorbeeld op school, op festivals of via sociale media. Ook hier geldt dat de exacte vormgeving van de campagne sterk afhankelijk is van de beschikbare middelen en de gekozen interventiestrategie. Aanbevelingen voor onderzoek In dit rapport is op basis van beschikbare kennis nagegaan welke interventiemogelijkheden het meest geschikt zijn om een bepaald gedrag (apparatuurgebruik op de fiets) door een bepaalde groep (adolescenten) in gunstige zin te beïnvloeden. Uit het resultaat blijkt eens te meer dat er meer onderzoek naar apparatuurgebruik op de fiets nodig is. Naast gegevens van zelfgerapporteerd gedrag zijn er ook gegevens over daadwerkelijk, waargenomen gedrag nodig. Bovendien dienen deze onderzoeken regelmatig te worden herhaald, aangezien de ontwikkelingen op het gebied van bezit en verandering van mobiele apparatuur zeer snel gaan. Ten slotte is het belangrijk om de effectiviteit van nieuwe interventies en maatregelen goed te evalueren. Met dit onderzoek is geïllustreerd hoe de slagingskans van verschillende maatregelen op voorhand redelijk kan worden ingeschat op basis van bestaande kennis over een bepaald gedrag of doelgroep. Hiermee is een groot aantal denkbare interventiemogelijkheden teruggebracht tot een kleiner aantal kansrijke maatregelen. Dit type literatuuronderzoek kan in de toekomst ook op andere gedragingen en doelgroepen worden toegepast.
The use of mobile devices by cycling youths; A basis for effective measures When they are cycling, youths often use devices like music players or mobile phones. Compared with older cyclists, youths are also more likely to indicate that they have been involved in crashes in which the use of mobile devices played a role. The present report presents the search for the most suitable measures and interventions to influence the use of mobile devices by cycling youths in the ages 10 to 17 to accomplish road safety improvement. The search was carried out in the form of a literature study. Note: this method allowed us to assess in advance which interventions are most likely to be successful and which interventions will probably be ineffective . Knowledge was gathered about this particular type of problem behaviour (the use of mobile devices while cycling and the risks it entails) and it was established which behaviour is desirable (target behaviour). Furthermore, as many as possible relevant characteristics of the target group (young adolescents, 10-17 years-old) that an effective intervention is to account for were mapped. Based on this knowledge a series of behavioural modification strategies were assessed for their likelihood of influencing the target behaviour and the target group. Recommendations are made concerning the measures most likely to be successful. Problem behaviour The majority of young adolescents have a mobile phone, smartphone or music player. Compared with older age groups, youths also use these devices very much while they are cycling. In addition, they make different use of their mobile devices. Compared with older age groups: - youths more frequently listen to music while they cycle, whereas auditory information is especially important for cyclists; - youths carry out more demanding tasks with their devices, like operating the device and reading and sending text messages; - youths make less selective use of their devices and take little account of busy traffic or weather conditions; - youths experience stronger distraction by operating the devices and their reactions to traffic hazards are less effective; - youths have a stronger increase in crash rate due to the use of devices while cycling. It has been found that the risk of a crash is 1.4 times higher for cyclists in the age groups 12-17 years-old and 18-34 years-old when they use a device every trip they make, than when they never use any devices. For cyclists older than 35, the relation between the use of devices and bicycle crashes was found not to be significant. These are findings from questionnaire studies, and are therefore based on self-reporting. Target group: characteristics and implications An important characteristic of the target group is that young adolescents — males in particular — not only have a greater risk in traffic, but also a greater risk of dying of other ‘unnatural’ causes. Therefore, our target group experiences a more general problem that interventions may focus on. Interventions aimed at the use of devices while cycling can be part of these interventions. The downside of such an integrated approach is that important insights and means that respond to this specific problem and target behaviour (the use of devices in traffic) may not be included. Youths must learn to cope with the fact that risks are sometimes unavoidable. They need relatively safe conditions in which they can ‘move their boundaries’ to be able to develop. These conditions can, for example, be (unobtrusive) accompaniment by parents or well-organized living and school environments. Furthermore, youths are easily influenced by age peers. ‘Older age peers’ can therefore serve as an example. Parents can also try to arm their children at a young age against possible bad influences of peers by setting them the correct example. Adolescents are also characterized by their limited higher order skills like hazard perception and how to act in risky conditions. These skills can, for example, be trained by practising with youths how best to act when they receive a phone call or a text message while they are cycling. However, impulse control plays a major role and in youths the section of the brain that is important for impulse control is still developing. In addition, their behaviour is less automated and intuitive as they lack experience and practice. Awareness and impulse control may therefore be used as points of attention in an intervention, but no great results may be expected from the target group regarding these points. They require additional measures. Recommendations for measures Measures can be aimed at discouraging the use of devices (abstinence) while cycling or encouraging safe use. Encouraging safe use is to be preferred, also because the risk increase due to the use of devices by cycling youths seems to coincide with a different way of using devices while cycling. Relatively speaking, youths are more inclined than other age groups to carry out actions that are very hazardous while cycling, for instance reading and sending text messages. Campaigns that only aim to discourage the use of devices are expected to be less successful. The message of a campaign could be, for example, that it is wise not to use devices at all, but if the choice is made to do so all the same, how to use the devices the safest way possible. This approach is similar to the present drink-driving campaigns in the Netherlands (if you do drink, use a designated driver, a ‘Bob’). This report discusses twelve possible strategies for measures and interventions to encourage safe use of devices by cycling youths (10-17 years-old). The desired behaviours (target behaviours) that were selected are ‘safe listening’ to music and ‘selective operation’ of devices while cycling. The twelve strategies include strategies aimed at adaptations of the traffic environment and the devices, as well as psychological strategies that focus on the behaviour of cycling adolescents. The knowledge that was gathered about problem behaviour and the target group was used to consider for each measure whether it is suitable for the intended target behaviours. Strategies aimed at ‘stimulating awareness’, fear’, and ‘priming’ appeared to be unsuitable for the intended target behaviour or target group. Four strategies, on the other hand, were judged to be very suitable: ‘setting the correct example’, ‘learning from errors’ ‘humour’ and ‘rewarding’ have the greatest chance of success for both target behaviours. Each of these strategies is suitable to be used as the basis for a campaign; they could also be combined. The final choice will depend on the means that are at the disposal of the campaign maker and the scale on which the campaign will be used. Concerning the way to reach the target group, it is important to be aware of the fact that mass media campaigns do indeed have a considerable reach, but a brief individual effect. Therefore, mass media campaigns need to be combined with campaigns that are offered at a local or personal level, for instance in schools, at festivals or through social media. In these cases, the campaign design also strongly depends on the available means and the intervention strategy that has been chosen. Recommendations for research Based on available knowledge, this report investigated which possible interventions are most suitable to have a positive effect on a specific behaviour (use of devices while cycling) by a specific group (adolescents). Once more, the results indicate that further research into the use of devices while cycling is advisable. Data on real, observed behaviour is required in addition to data on self-reported behaviour. Moreover, these studies need to be repeated at regular intervals as developments in the fields of ownership and technological developments in mobile devices are very rapid. Finally, it is important to evaluate the effectiveness of new interventions and measures thoroughly. The present study has illustrated how a reasonable estimate can be made of the success rate of different measures based on existing knowledge about a specific behaviour or target group. This reduces a large number of possible interventions to a small number of promising measures. In future, this type of literature study can also be used for other behaviours and other target groups.
Report number
R-2013-12
Pages
90 + 5
Publisher
SWOV, Leidschendam

SWOV publication

This is a publication by SWOV, or that SWOV has contributed to.